kibbelaar
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kib·be·laar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van kibbelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kibbelaar | kibbelaars |
verkleinwoord | kibbelaartje | kibbelaartjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die teveel ruzie zoekt of maakt
- Wat is er meer voor de hand liggend dan eerst het overleg met VVD en PVV – de laatste komt niet eens in de regering – af te wachten en dan pas te oordelen, aanvaarden of verwerpen? Begrijpen deze kibbelaars niet dat ze het alleen maar erger maken? Beschamend. [2]
- Waarom hoor je kibbelaars dan voornamelijk de argumenten van de tegenpartij de grond in boren, in plaats van de eigen standpunten zo aantrekkelijk mogelijk te maken? [3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'kibbelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kibbelaar' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Joost S.H. Gieskes [https://www.nrc.nl/nieuws/2010/08/28/allemaal-egotripperij-van-die-kabinetkibbelaars-11936953-a55956 Joost S.H. Gieskes 28 augustus 2010]
- ↑ De Standaard 1 OKTOBER 2016 Zoek ruzie, vind rust