keutelig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- keu·te·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | keutelig | keuteliger | keuteligst |
verbogen | keutelige | keuteligere | keuteligste |
partitief | keuteligs | keuteligers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
keutelig [1]
- kleinburgerlijk
- Het is bijna te keutelig voor woorden, en dát van een vrouw die volgens een haar bewonderende biografe ‘te avontuurlijk en te onafhankelijk (was) om zoals haar “moesjes” een beetje kwijnend op een sofa te zitten.’ [2]
- Een Voorbereiding is een ‘schandeboekje, zoo walgelijk keutelig als er misschien nog nooit één in druk is gegeven’. [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'keutelig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "keutelig" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1978)–Willem Wilmink Het kinderboek van elfenland tot echtscheiding
- ↑ NRC (2010-2011)–Menno ter Braak Menno ter Braak aan Elisabeth de Roos Rotterdam, 5 februari 1933
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be