keutel
Uiterlijk
- keu·tel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keutel | keutels |
verkleinwoord | keuteltje | keuteltjes |
de keutel m
- Ontlasting in de vorm van kleine ronde kogeltjes
- (informeel) onbeduidend persoon
vervoeging van |
---|
keutelen |
keutel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keutelen
- Ik keutel.
- gebiedende wijs van keutelen
- Keutel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keutelen
- Keutel je?
- Het woord keutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keutel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "keutel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ keutel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be