keurs
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- keurs
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Oudslavisch, in de betekenis van ‘kledingstuk om bovenlijf’ voor het eerst aangetroffen in 1569 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keurs | keursen keurzen |
verkleinwoord | keursje | keursjes |
Zelfstandig naamwoord
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord keurs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keurs" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "keurs" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ keurs op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be