keurmerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keur·merk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord keurmerk keurmerken
verkleinwoord keurmerkje keurmerkjes

Zelfstandig naamwoord

het keurmerko

  1. merkteken als bewijs van keuring
  2. merk dat een aanduiding is van een bepaalde kwaliteit
    • Deze rookworst heeft het Beter Leven Vlees-keurmerk met 1 ster!!! 
    • Aan het eind van het jaar moet de nieuwe werkwijze leiden tot het Kangoeroe-keurmerk van de Vereniging van Ouders van Couveusekinderen (VOC). Schiff: "Die procedure neemt een jaar in beslag, inclusief meerdere toetsmomenten. Het is een prestigieus keurmerk, door ouders toegekend en daardoor zo waardevol."[1] 
Vertalingen
Hyponiemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen