keukendeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keu·ken·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord keukendeur keukendeuren
verkleinwoord keukendeurtje keukendeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de keukendeurv / m

  1. een deur binnenshuis die toegang geeft tot de keuken
     Bij de zware keukendeur, die op een kier stond, werd me de pas afgesneden door een onzichtbare muur van geluid en geuren, kletterende pannen, gedempt geroep, de geur van gebraden kip en brood in de oven.[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026346477
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be