kerstklok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·klok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstklok kerstklokken
verkleinwoord kerstklokje kerstklokjes

Zelfstandig naamwoord

de kerstklokv / m

  1. (kerst) kerstversiering in de vorm van een klokje
    • In de kerstboom werd een kerstklok opgehangen. 
  2. (kerst) een kerkklok die met kerst wordt geluid
    • De kerstklokken werden op kerstavond geluid.