kerstdis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kertdis
kalkoen bij de kerstdis
Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·dis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstdis kerstdissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kerstdism

  1. (kerst) het kerstdiner waar de hele familie komt eten
    • Streek volgde op streek, van knoflookpoeder in capuchons tot fake-telefoontjes van de Belastingdienst aan het zzp’ende deel van de familie. Op een zeker moment ging iemand natuurlijk te ver. Mijn grootmoeder had vroeger een witte yorkshireterriër, genaamd Beertje. Met Kerst lokte mijn jongste neef het beestje de garage in waar hij het diepblauw verfde. Beertje had in een ongezien moment wat van die verf opgelikt en begon meteen alles onder te kotsen. Kerstavond brachten we door bij de dierenarts, met een doodziek blauw hondje en een woedende grootmoeder. Beertje redde het gelukkig, maar bij de kerstdis waarschuwden mijn boze grootouders dat het uit moest zijn met al die grappen. We zouden 1. elkaars dieren met rust laten en 2. voortaan van Kerstavond tot en met Tweede Kerstdag elkaar niet beetnemen.[1] 

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Ellen Deckwitz 26 december 2016