kerselaar

Uit WikiWoordenboek
Kerselaren (1) in bloei.
Een plank van kerselaar (2).

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ker·se·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van kers met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -laar
enkelvoud meervoud
naamwoord kerselaar kerselaars
kerselaren
verkleinwoord kerselaartje kerselaartjes

Zelfstandig naamwoord

de kerselaarm

  1. (België) (plantkunde) een boom uit het geslacht Prunus
  2. (België) het hout van een boom uit het geslacht Prunus
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be