kerkgebouwen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerk·ge·bou·wen

Zelfstandig naamwoord

de kerkgebouwenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kerkgebouw
     Mijn zondagochtendlijke fietstochten leidden me de afgelopen jaren echter niet langer naar kerkgebouwen, maar ik voelde me steeds meer aangetrokken tot de natuur.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia