kepi

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

soldaten met kepi
Uitspraak
Woordafbreking
  • ke·pi
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans
enkelvoud meervoud
naamwoord kepi
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kepi [1]

  1. militair hoofddeksel
     We groeten een opvallend veel gefotografeerde figuur, de zogenaamde garde champêtre, werkelijk genaamd Jean-Pierre Monmarson, die met de kepi op het hoofd en de tamboerijn rond zijn middel al twintig jaar het nieuws van Périgueux rondbazuint: 'Ik kondig zo graag aan wat er zich in deze mooie stad afspeelt. Zo voelen de mensen zich hier thuis en dat maakt mij gelukkig!'[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Carolijn Domensino
    “Op truffelvakantie in de Périgord” (20/10/2012), De Standaard
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be