keer terug

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keer te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugkeren

keer terug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugkeren
    • Ik keer terug. 
  2. gebiedende wijs van terugkeren
    • Keer terug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugkeren
    • Keer je terug? 


Gangbaarheid