kauwgum
Uiterlijk
- kauw·gum
- In de betekenis van ‘snoepgoed van suiker, olie en gom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1921 [1]
- samenstelling van kauw ww en gum
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kauwgum | kauwgummen kauwgums |
verkleinwoord | kauwgummetje | kauwgummetjes |
het kauwgum o
- een snoepgoed oorspronkelijk vervaardigd van het plantensap van de boom Manilkara chicle
, nu vaak vervangn door polyisobuteen
- Je moet kauwgum niet op straat uitspugen.
- [1] kauwgom
- Het woord kauwgum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kauwgum" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kauwgum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 90 %