kauwgum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kauw·gum
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘snoepgoed van suiker, olie en gom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1921 [1]
  • samenstelling van  kauw ww  en  gum 
enkelvoud meervoud
naamwoord kauwgum kauwgummen
kauwgums
verkleinwoord kauwgummetje kauwgummetjes

Zelfstandig naamwoord

het kauwgumo

  1. een snoepgoed oorspronkelijk vervaardigd van het plantensap van de boom Manilkara chicle op Wikispecies, nu vaak vervangn door polyisobuteen
    • Je moet kauwgum niet op straat uitspugen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen