kastie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kas·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kastie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het kastieo

  1. (sport) balsport die enigszins lijkt op honkbal
    • Meester Van de Wilgen haalde de benodigdheden voor het kastie van zijn fiets. Bij dit spel slaagde ik er zelden in het keiharde rubberen balletje het veld in te slaan. [4]
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen