kasstuk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kas·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kasstuk kasstukken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kasstuk o [1]

  1. een film of uitvoering die alle verwachtingen overtreft wat betreft de opkomst van publiek
    • Voor het misselijke ‘Schlager’ hebben we het goede woord kasstuk; we zouden desnoods ook successtuk kunnen zeggen. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen