kasjer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·sjer

Werkwoord

vervoeging van
kasjeren

kasjer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kasjeren
    • Ik kasjer. 
  2. gebiedende wijs van kasjeren
    • Kasjer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kasjeren
    • Kasjer je?