kantonneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·ton·neer

Werkwoord

vervoeging van
kantonneren

kantonneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kantonneren
    • Ik kantonneer. 
  2. gebiedende wijs van kantonneren
    • Kantonneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kantonneren
    • Kantonneer je?