kanonnade
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ka·non·na·de
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het schieten met kanonnen’ voor het eerst aangetroffen in 1647 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanonnade | kanonnades |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (militair) hevig en aanhoudend kanonvuur
- niet te stuiten woordenstroom
Gangbaarheid
- Het woord kanonnade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kanonnade" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "kanonnade" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kanonnade op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be