kankeraar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kan·ke·raar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van kankeren met het achtervoegsel -aar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kankeraar | kankeraars |
verkleinwoord | kankeraartje | kankeraartjes |
Zelfstandig naamwoord
de kankeraar m
- iemand die overmatig veel klaagt
- Wel had ze grote twijfels toen ze ja zei tegen het stadsdichterschap. 'Ik zit altijd te kankeren op te stad. Incapabele bestuurders, weggesmeten geld, opengebroken straten. Nogal negatief, niet? Ik heb dat ook gezegd toen ze me belden, maar dat was geen bezwaar. En ja, inderdaad, Amsterdam is toch ook vergeven van de kankeraars? Wat dat betreft ben ik een goed voorbeeld, haha.' [2]
- In 2011 kwam er in de Maasstad wel een comeback party, maar Langenbach is ook die 'Rotterdamse kankeraar' tegen de politiek en ambtenarij. Dat maakte hem minder populair, al laat het beeld tijdens de presentatie van zijn boek de andere kant zien; alsof Ted weer helemaal terug is. [3]
Synoniemen
- zuurpruim, mopperaar, grompot, knorrepot, brombeer, kankerpit, miesmacher, chagrijn, klager, zeur, zeurpiet
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord kankeraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kankeraar" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool MAARTEN MOLL 5 FEBRUARI 2014 Anna Enquist is de nieuwe Amsterdamse stadsdichter
- ↑ De Telegraaf 02 dec. 2013 Ted Langenbach maakte Rotterdam underground
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be