kampeerterrein

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

natuur kampeerterrein
Uitspraak
Woordafbreking
  • kam·peer·ter·rein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kampeerterrein kampeerterreinen
verkleinwoord kampeerterreintje kampeerterreintjes

Zelfstandig naamwoord

het kampeerterreino

  1. terrein met voorzieningen die het geschikt maken om op te kamperen
    • Kampeerterrein: Terrein of een deel van een terrein met ten minste twintig toeristische slaapplaatsen en met ten minste wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in 'tenten, toercaravans, kampeerauto's, stacaravans, tenthuisjes of trekkershutten. [2] 
    • Als klein meisje had Isabel van Boetzelaer daar allemaal geen idee van. Ze werd in 1961 geboren op landgoed Boschveld, bij Arnhem, waar haar ouders zich na hun huwelijk in 1958 hadden teruggetrokken, een jaar nadat ze elkaar hadden leren kennen. Ze waren beiden in weelde opgegroeid - denk Downton Abbey - en nu beheerden ze een kampeerterrein. Haar vader, „een rustige, stille man, niets kon hem uit zijn evenwicht brengen” - werkte hele dagen in het bos. „Ze wilden eigenlijk geen kind meer, ze hadden allebei al een zoon uit een eerder huwelijk. Maar toen ik er eenmaal was, waren ze blij met me. Ik heb een fijne jeugd gehad.” [3] 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. CBS-methoden en begrippen conceptid 2939
  3. NRC Jannetje Koelewijn 20 maart 2017