kamergrootte

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: kamergrote


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·mer·groot·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kamergrootte kamergroottes
kamergrootten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kamergroottev

  1. omvang, vooral de oppervlakte, van een vertrek
     Zij betalen bovendien een individuele bijdrage voor ‘hotel- en zorgkosten’: 2.689 tot 3.962 euro per maand, afhankelijk van de kamergrootte.[1]
Typische woordcombinaties
  • op kamergrootte
    1. zo groot dat een hele kamer beslaat
    2. zo klein dat het in een gewone kamer past

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2021 Weblink bron
    Hans Wammes
    “Goede zorg en woensdag is er schilderles” (4 maart 2008) op nrc.nl op Wikipedia