kalmeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kal·meer

Werkwoord

vervoeging van
kalmeren

kalmeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalmeren
    • Ik kalmeer. 
  2. gebiedende wijs van kalmeren
    • Kalmeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalmeren
    • Kalmeer je?