kalig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van kaal met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kalig kaliger kaligst
verbogen kalige kaligere kaligste
partitief kaligs kaligers -

Bijvoeglijk naamwoord

kalig [1]

  1. van een schedel: zonder haren
  2. zonder versiering en opsmuk
    • Le Corbusier heeft zijn zolderverdieping in de Rue Jacob nooit gemist. Maar zijn vrouw des te meer. Yvonne Gallis voelde zich niet thuis in het kalige appartement en het aankleden en gezellig maken mocht ze niet van haar echtgenoot. [2] 
    • „Iets heel kleins: een geweldige beginzin, en een goed punchline aan het einde. En een goede stijl natuurlijk, een mooi verhaal alleen is niet genoeg. Voor mij geen boodschappenlijstje. Dat is bij Nederlandse schrijvers nog weleens lastig. Die hebben schrik voor de volzin en schrijven strak, kalig. [3] 
    • Maar na afloop blijft het publiek ook zitten uit verwarring. Is het nu al uit? Na minder dan een uur? Na vijf minuten verschijnt de celliste weer. Vriendelijk: „Eh, willen jullie nog meer horen?” Ze speelt een korte improvisatie. De elektronische klankmanipulatie blijft achterwege, het voetpedaal onaangeroerd. Ineens klinkt het kalig. [4] 

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen