kafferen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaf·fe·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

kafferen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kafferen
kafferde
gekafferd
zwak -d volledig
  1. vloeken en tieren zonder dat het onderwerp waartegen men vloekt genoemd wordt
    • Deze onbeschofte jongeman was luid aan het schelden en kafferen. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen