kaarthouder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaart·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kaarthouder kaarthouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kaarthouderm

  1. iemand die een kaart bezit en daardoor kan bewijzen bepaalde rechten te hebben (met name voor de toegang tot iets)
    • NS gaat zijn webshop voor reisabonnementen aanpassen, nadat is gebleken dat de geboortedatum van ov-chipkaarthouders door derden is te achterhalen. Dat laat een woordvoerder van het vervoersbedrijf dinsdag weten in een reactie op berichtgeving van techwebsite Tweakers. De NS verwacht de verandering voor woensdag te hebben doorgevoerd.[1] 
    • Volgens de organisatie had de band afspraken gemaakt dat de kaarthouder zich moest identificeren met een document waar een foto op stond. Dat was blijkbaar niet goed gecommuniceerd met de fans. Veel mensen hadden geen goed identificatiedocument op zak en kwamen de zaal niet in.[2] 
    • Gutierrez hield aan zijn val verschillende wonden aan zijn gezicht en hoofd over en brak bovendien twee tanden. De bokswedstrijd zou plaatsvinden in de SSE Arena in Belfast, maar de organisatie heeft inmiddels bevestigd dat er een streep door het evenement wordt gezet. "Hopelijk wordt er een nieuwe datum gevonden, maar kaarthouders worden geadviseerd om hun geld terug te vragen."[3] 
  2. houder waar men kaarten in kan opbergen
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 20 dec. 2017
  2. de Telegraaf 20 sep. 2017
  3. de Telegraaf 29 jul. 2017