juwelierszaak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·we·liers·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord juwelierszaak juwelierszaken
verkleinwoord juwelierszaakje juwelierszaakjes

Zelfstandig naamwoord

de juwelierszaakv / m

  1. (handel) winkel waar men sieraden verkoopt, inkoopt en repareert
     De eigenaar van de juwelierszaak probeerde de dieven tegen te houden. Daarbij is hij lichtgewond geraakt door glas.[1]
     Er zijn meerdere vuurwapens aangetroffen in de juwelierszaak. Het lijkt erop dat de juwelier en zijn vrouw geen wapenvergunning hadden, zei hoofdofficier van justitie Nieuwenhuizen. Het OM onderzoekt of er sprake is van verboden wapenbezit.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 19 januari 2023 Weblink bron “Mannen roven etalage juwelier leeg in IJmuiden” (Zaterdag 18 juli 2015, 15:43), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 januari 2023 Weblink bron “OM: zaak-Deurne lijkt zelfverdediging” (Zaterdag 29 maart 2014, 18:10), NOS