justeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jus·teer

Werkwoord

vervoeging van
justeren

justeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justeren
    • Ik justeer. 
  2. gebiedende wijs van justeren
    • Justeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justeren
    • Justeer je?