juncfrouwenhâr

Uit WikiWoordenboek

Middelhoogduits

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

juncfrouwenhâr, o

  1. het haar van een ongerepte of ongehuwde jonge vrouw, vrouwenhaar
Verbuiging
  • o, sterk
Schrijfwijzen
Uitspraak
  • Ein Juncfrouwenhâr zeucht stercker dann zehen Joch Ochsen.
Een vrouwenhaar trekt meer dan zeven paarden (of: honderd paar ossen).
Opmerkingen