jumpen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jum·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]

Werkwoord

jumpen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jumpen
jumpte
gejumpt
zwak -t volledig
  1. over iets of iemand heen springen
    • Napoli speelt vandaag de uitwedstrijd bij Torino en staat op dit moment één punt achter Inter. Bij een overwinning gaat de ploeg uit Napels dus over Inter heen. Morgen kan ook titelverdediger Juventus nog over de Milanezen jumpen. De 'Oude Dame' speelt dan uit bij Bologna. [2] 
    • De Winterspelen in Zuid-Korea vinden niet alleen plaats op ijzige pistes, besneeuwde hellingen of strakke ijsvloeren, maar ook - of misschien wel juist - in de lucht. Massaal jumpen, vliegen of suizen de olympiërs richting de hemel. Vijftien foto's vol actie en dramatiek. [3] 
  2. dansen op housemuziek
Verwante begrippen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen