jumeleren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ju·me·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans
Werkwoord
jumeleren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jumeleren |
jumeleerde |
jumeleerd |
zwak -d | volledig |
- vriendschap sluiten tussen vrouwen
- vriendschap sluiten met een andere stad of gemeente
- ▸ Rijssen-Holten kan weer opzoek naar een partnergemeente om mee te jumeleren.[1]
Synoniemen
- [1] verzusteren
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'jumeleren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jumeleren" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Nieuw vriendje gezocht voor Rijssen-Holten” (04-12-2008), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 29 %
- Prevalentie Vlaanderen 46 %