jumeleren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·me·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans

Werkwoord

jumeleren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jumeleren
jumeleerde
jumeleerd
zwak -d volledig
  1. vriendschap sluiten tussen vrouwen
  2. vriendschap sluiten met een andere stad of gemeente
     Rijssen-Holten kan weer opzoek naar een partnergemeente om mee te jumeleren.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

29 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Nieuw vriendje gezocht voor Rijssen-Holten” (04-12-2008), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be