juffert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • juf·fert

Werkwoord

vervoeging van
jufferen

juffert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jufferen
    • Jij juffert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jufferen
    • Hij juffert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van jufferen
    • Juffert!