jubee
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ju·bee
Woordherkomst en -opbouw
- van Frans jubé dat weer teruggaat op de eerste woord van Latijne gebedsformule "iube, domine, benedicere" Heer, wil zegenen, door de diaken vanaf deze plaats uitgesproken tot de priester vóór het lezen van het evangelie [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jubee | jubees |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het jubee o
- (bouwkunde) (religie) (rooms-katholiek) afscheiding tussen het koor en het schip van een kerk
- ‘Kijk,’ zegt hij, ‘zo zag de abdij er rond de eeuwwisseling uit. Dit is het kerkhof, dit de Pand, de wandelhof, het broederkoor, het jubee, de tribune, de Pandhof, de slaapzaal en de doodsklok.’ [3]
Schrijfwijzen
- jubé (oude schrijfwijze)
Synoniemen
- doksaal, (oksaal), zanggalerij
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord jubee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jubee" herkend door:
10 % | van de Nederlanders; |
7 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ jubee op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Crijns, M."Malle" in: Maatstaf. jrg. 40 nr. 6 (juni 1992) Arbeiderspers, Amsterdam; p. 88; geraadpleegd 2019-01-01
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Religie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 10 %
- Prevalentie Vlaanderen 7 %