joon

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

joon
Uitspraak
Woordafbreking
  • joon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord joon jonen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

joonv/mo

  1. (scheepvaart) ton met daaruit oprijzende stok om een vaarweg voor kleine vaartuigen aan te geven, of de plaats van een visnet of vislijn
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

13 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen