jongleerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jong·leer·den

Werkwoord

vervoeging van
jongleren

jongleerden

  1. meervoud verleden tijd van jongleren
    • Wij jongleerden. 
    • Jullie jongleerden. 
    • Zij jongleerden.