jonas

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: JonasJona


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jo·nas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jonas jonassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de jonasm

  1. (persoon) onnozel persoon die veel tegenslag heeft
     Het gevaar dat hij de jonas van het toernooi zou worden, waar Magnus Carlsen in het begin een vileine grap over had gemaakt, was geweken.[3]
Schrijfwijzen
  • Jonas (officiële spelling tot 2006)
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
jonassen

jonas

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jonassen
    • Ik jonas. 
  2. gebiedende wijs van jonassen
    • Jonas! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jonassen
    • Jonas je? 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen