jolijt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jo·lijt
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrolijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord jolijt -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

jolijt v / m / o [3]

  1. pret, plezier
    • Als de gewrichten het begeven, klinken luide knallen, tot jolijt bij het publiek. [4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen