jodeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jo·deer

Werkwoord

vervoeging van
joderen

jodeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van joderen
    • Ik jodeer. 
  2. gebiedende wijs van joderen
    • Jodeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van joderen
    • Jodeer je? 

Gangbaarheid