jevnlig

Uit WikiWoordenboek

Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • jevn·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Noorse bijvoeglijke naamwoord jevn met het achtervoegsel -lig.

Bijwoord

jevnlig

  1. dikwijls, meestal, regelmatig, vaak
    «Jeg besøker mine foreldre jevnlig
    Ik bezoek regelmatig mijn ouders.

Bijvoeglijk naamwoord

jevnlig

  1. dikwijls, vaak
    «Den unge gutten levde med jevnlige overgrep, men fortalte det ikke til noen.»
    De jongen leefde van regelmatige inbreuken, maar vertelde dit nooit tegen iemand.
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud jevnlig jevnligere
mer jevnlig
jevnligst
mest jevnlig
o enkelvoud jevnlig
meervoud jevnlige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
jevnlige jevnligere
mer jevnlig
jevnligste
mest jevnlige
Synoniemen