jasschort

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jas·schort
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jasschort jasschorten
verkleinwoord jasschortje jasschortjes

Zelfstandig naamwoord

de jasschortv / m, het jasschorto

  1. (verouderd) (kleding) (huishouden) lang schort dat aan de voorkant geopend kan worden als een jas
     Daar stond ze dan altijd te koken en te bakken, onze oma, een oranje-bruin gebloemde jasschort aan en een theedoek om het hoofd en de knot van haar lange grijze haren.[1]
     De situaties moeten wél kloppen. Op de foto waar de vrouw met jasschort (!) de man van koffie voorziet, wordt een situatie van vroeger gesuggereerd. Dan kun je de man geen krant laten lezen op tabloidformaat. Het was nog een hele toer om aan een krant met het oude formaat te komen. Iets wat je wellicht niet verwacht bij een mediabedrijf.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Een weekend vol Indisch eten” (04 jan. 2016), De Telegraaf
  2. Bronlink Weblink bron
    Enny de Bruijn en Henk Visscher
    “De ”making of” van een fotoserie over gezag” (27-11-2015), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be