janslot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jans·lot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord janslot jansloten
verkleinwoord janslootje janslootjes

Zelfstandig naamwoord

het jansloto

  1. late uitloper aan een boom (van na 24 juni, Sint-Jansdag)
     Meestal komen er in de vroege zomer nieuwe bladeren, het zogenoemde sint-janslot, een eigenschap die de struik in staat stelt snel te regenereren na te zijn aangetast door vraat van konijnen of larven van stippelmotten.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Wilde kardinaalsmuts”, Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be