jakker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jak·ker

Werkwoord

vervoeging van
jakkeren

jakker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jakkeren
    • Ik jakker. 
  2. gebiedende wijs van jakkeren
    • Jakker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jakkeren
    • Jakker je?