jaarproductie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jaar·pro·duc·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jaarproductie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de jaarproductiev

  1. (economie) dat wat in één jaar gemaakt wordt
     Bijna de helft van de Lamborghini's die zijn gebouwd, is een Gallardo. De jaarproductie van Lamborghini groeide van 250 naar 2.000 stuks. Het gros van de 'betaalbare' Lamborghini's ging in het geel over de toonbank.[2]
     Als Zuid-Korea de werknemers terugtrekt komt het werk op het industriecomplex mogelijk geheel stil te liggen. De Zuid Koreanen zijn bijna allemaal managers of hoofduitvoerders. Zo'n 600 Zuid-Koreanen en 50.000 Noord-Koreanen zijn verantwoordelijk voor een jaarproductie met een waarde van zo'n 1,5 miljard euro.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Laatste Gallardo gebouwd” (Dinsdag 26 november 2013, 16:32), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Z-Korea: arbeiders weg uit noorden” (Vrijdag 5 april 2013, 11:25), NOS