jaap

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  jaap    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• jaap

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘diepe snijwond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	jaap	japen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de jaap m

1. lelijke wond, diepe snee

   • Hij had een flinke jaap boven het oog. 

Vertalingen

    1. lelijke wond, diepe snee   

Engels: cut (en), gash (en) Frans: balafre (fr) v

Werkwoord

vervoeging van
japen

jaap

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van japen
   

   • Ik jaap. 

2. gebiedende wijs van japen
   

   • Jaap! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van japen
   

   • Jaap je? 

Gangbaarheid

• Het woord jaap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jaap" herkend door:

93 %	van de Nederlanders;
82 %	van de Vlamingen.