ischias

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • is·chi·as
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘heupjicht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1826 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ischias -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ischiasv / m

  1. (medisch) een zenuwontsteking bij de heup
    • Zij had last van ischias. 
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen