irriteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ir·ri·teer

Werkwoord

vervoeging van
irriteren

irriteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van irriteren
    • Ik irriteer. 
  2. gebiedende wijs van irriteren
    • Irriteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van irriteren
    • Irriteer je?