ioniseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • io·ni·seer

Werkwoord

vervoeging van
ioniseren

ioniseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ioniseren
    • Ik ioniseer. 
  2. gebiedende wijs van ioniseren
    • Ioniseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ioniseren
    • Ioniseer je?