inzwoer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·zwoer

Werkwoord

vervoeging van
inzweren

inzwoer

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inzweren
    • ... dat ik inzwoer. 
    • ... dat jij inzwoer. 
    • ... dat hij, zij, het inzwoer.