invalide
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·va·li·de
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gehandicapt’ voor het eerst aangetroffen in 1726 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invalide | invaliden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die door een gebrek beperkt is in zijn mogelijkheden
Synoniemen
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | invalide | invalider | - |
verbogen | - | invalidere | - |
partitief | invalides | invaliders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
invalide
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord invalide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "invalide" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "invalide" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ invalide op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %