intuinen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van intuinen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		intuinen			in te tuinen
	toekomend		zullen intuinen in zullen tuinen			te zullen intuinen in te zullen tuinen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingetuind			te hebben ingetuind
	toekomend		ingetuind zullen hebben			ingetuind te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	intuinend		ingetuind			ev. tuin in	mv. verouderd tuint in	tuine in (bijzin) intuine
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tuin in	tuint in	tuint in	tuint in	tuint in	tuinen in	tuinen in	tuinen in
verleden (o.v.t.)	tuinde in	tuinde in	tuinde in	tuinde in	tuinde in	tuinden in	tuinden in	tuinden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal intuinen	zult/zal intuinen	zult/zal intuinen	zult intuinen	zal intuinen	zullen intuinen	zullen intuinen	zullen intuinen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou intuinen	zou intuinen	zou(dt) intuinen	zoudt intuinen	zou intuinen	zouden intuinen	zouden intuinen	zouden intuinen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	intuin	intuint	intuint	intuint	intuint	intuinen	intuinen	intuinen
verleden (o.v.t.)	intuinde	intuinde	intuinde	intuinde	intuinde	intuinden	intuinden	intuinden
toekomend (o.t.t.t.)	zal intuinen in zal tuinen	zult/zal intuinen in zult/zal tuinen	zult/zal intuinen in zult/zal tuinen	zult intuinen in zult tuinen	zal intuinen in zal tuinen	zullen intuinen in zullen tuinen	zullen intuinen in zullen tuinen	zullen intuinen in zullen tuinen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou intuinen in zou tuinen	zou intuinen in zou tuinen	zou(dt) intuinen in zou(dt) tuinen	zoudt intuinen in zoudt tuinen	zou intuinen in zou tuinen	zouden intuinen in zouden tuinen	zouden intuinen in zouden tuinen	zouden intuinen in zouden tuinen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingetuind	hebt ingetuind	hebt/heeft ingetuind	hebt ingetuind	heeft ingetuind	hebben ingetuind	hebben ingetuind	hebben ingetuind
verleden (v.v.t.)	had ingetuind	had ingetuind	had ingetuind	hadt ingetuind	had ingetuind	hadden ingetuind	hadden ingetuind	hadden ingetuind
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingetuind hebben	zal/zult ingetuind hebben	zult/zal ingetuind hebben	zult ingetuind hebben	zal ingetuind hebben	zullen ingetuind hebben	zullen ingetuind hebben	zullen ingetuind hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingetuind hebben	zou ingetuind hebben	zou/zoudt ingetuind hebben	zoudt ingetuind hebben	zou ingetuind hebben	zouden ingetuind hebben	zouden ingetuind hebben	zouden ingetuind hebben