intree
Uiterlijk
- in·tree
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | intree | |
verkleinwoord |
- de keer dat men ergens binnenkomst; de plaats waar men binnenkomt
- de keer dat men iets begint
- ▸ Mocht de avolatte zijn intree doen – en ik vrees met grote vreze – dan is het hij eruit of ik eruit. De avolatte. Een latte macchiato geserveerd in een avocadoschil. Ik verzin het niet. Of, zoals een criticus het uitdrukte: ‘koffie in een stuk afval’.[3]
- ▸ Gelukkig kan de Commissie Intree, herkenbaar aan gele shirtjes, goed met de lichte hectiek overweg. Bij een meisje is de paniek in haar ogen te lezen. Mijn groepje is al weg. Met haar groepsnummer kan een van de commissieleden haar begeleider traceren.[4]
- Het woord intree staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "intree" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ intree op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Alexandra Besuijen“Let op, gekke hipsters: Deze gin-tonic schijnt goed voor de huid te zijn” (31/05/2017), HP de Tijd
- ↑ Weblink bron “Ze zijn er weer: de eerstejaars” (26 augustus 2008), Het Parool
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be